Bailleul, Belle in het Vlaams, een stad in het platteland, bij deze hoe sinds de 19de eeuw de stad gezien werd. Haar grondgebied is sinds de prehistorie bewoond, men vindt bewerkte vuurstenen in het platteland rondom de stad. Tijdens de gallo-romeinse periode, omgeven villæ de stad met rijke bevolkingen die zowel met nabijgelegen als met verre regio’s handelen. In het donkere tijdperk bereikt weinig informatie ons zelfs als legenden spreken over: de komst van Sint Vaast, de rol van de Goede Koning Dagobert en de verwoestende actie van de Normandiërs. In de 9de en 10de eeuw is er geen gemeente bekend in teksten over het grondgebied van Bailleul en ook de prospectie in het platteland heeft geen overblijfselen van deze tijd gegeven.

Na het jaar duizend, neemt de bovenkant van de stad de vorm van een grote feodale heuvel met het plein Achille Liénart en de straat des Viviers, misschien het eigendom van de eerste geachte heer van Bailleul, Arnould de Gramines. De naam van de stad van Bailleul is echt bewezen door de kroniekschrijver Jan van Iepers in 1127. In de naam van de Graaf van Vlaanderen, machtigt Boudewijn III in 1177 de stad een Belfort en een klok te bezitten, symbool van haar onafhankelijkheid: de stad is geboren. In 1295 behaalt Bailleul de titel van Landgoed en is voor een grondgebied van 300 leengoederen, verantwoordelijk. Ze ontwikkelt zich in dit tijdperk, dankzij het meekraprood laken, een kwaliteits laken waarmee zij in het begin van de 13de eeuw deel gaat uitmaken van de beroemde Vlaamse Hanse gezegd van Londen. Het is in dit tijdperk dat de schepen een zegel verkrijgen, waarop het wapen van Bailleul staat. In 1295 is de stad aantrekkelijk genoeg om de overdracht van de markt van Merris op haar grondgebied te krijgen. Trouwens in 1466 laat men toe dat Bailleul haar 2 wekelijkse marktdagen behoudt. En in 1501, krijgt ze toestemming voor een drie-daagse jaarmarkt in september. In deze periode ontwikkelen zich talrijke Broederschappen, ludiek of militair, maar ook cultureel, in het bijzonder de retorische kamers.

Natuurlijk komt de religie op de eerste rij, in het bijzonder de verering van Sint Antoine, verbonden met de pestepidemieën die in de regio woeden. De orde van Sint Antoine, gelegen op de plaats van het huidige EPSM (Publieke instelling van de psychische Gezondheid), is een grote dienstplaats die vele bedevaartgangers aantrekt. In de Bourgondische periode heeft Bailleul een sterke economische relatie met Engeland voor haar wolhandel. Bovendien maakt de heer van Bailleul deel uit van de staf van de soeverein. Wanneer Karel de Stoute overlijdt, valt Vlaanderen, via een huwelijk, in de handen van de Oostenrijkse Habsburgers. Karel V, erfgenaam van de Bourgondiërs en de Habsburgsers, geboren in Gent in 1500, staat aan het hoofd van een wereldrijk waar de zon nooit ondergaat. Hij is vooral zeer katholiek en de regio waaruit Bailleul deel van uitmaakt is zeer protestants. Deze nieuwe hervormde religie erkent niet de beeldenverering en in Vlaanderen zullen de beeldenstormers deel uitmaken van de opstandelingen die « geuzen » worden genoemd. In de periode 1565 – 1570, brengen talloze wandaden en zelfs priestermoorden een verbeten onderdrukking van de autoriteiten teweeg. In Bailleul, zoals in heel Vlaanderen, is de opstand niet alleen religieus maar ook politiek: belangrijke personages, gekwalificeerd als ketters, eisen ook de lokale vrijheid van de regering. Tijdens de volgende jaren wordt het katholicisme opnieuw de enige officiële godsdienst van Vlaanderen: de protestanten worden het doel van talloze arrestaties, van verschillende terechtstellingen en verbanningen. Een sterke emigratie naar het protestantse deel van Europa vindt plaats.

Na deze vreselijke gebeurtenissent voor Bailleul vestigen de gemeenschappen van de Jezuïeten en de Kapucijnen zich in de stad met de steun van de schepen en de aartshertogen Albert en Isabelle. In 1665, bij de dood van de Filip IV, koning van Spanje, gebruikt Lodewijk XIV, koning van Frankrijk, het voorwendsel dat hij de bruidsschat van zijn echtgenote, prinses van Spanje, niet gekregen had, om Vlaanderen binnen te dringen. Bailleul wordt Frans door de Vrede van Nimègue (Nijmegen) in 1678. Drie jaar later vernietigt een uitgebreide brand het grootste deel van het centrum: het stadhuis, de kerk, diverse kloosters en 448 huizen. De annexatie van Bailleul brengt een diepe verandering in het hart van de inwoners omdat Lodewijk XIV het gebruik van de Vlaamse taal grotendeels verbiedt, althans ten aanzien van de justitie. Maar deze annexatie en met name de Vrede van Utrecht in 1713 geven opnieuw leven en een belangrijke beroemdheid aan Bailleul, die dan de zetel van de « Presidiaal » van Vlaanderen wordt, gerechtshof als laatste instantie. Alle adel komt naar Bailleul et met haar, het geld. Prachtige huizen verschijnen. De stad neemt de architectuur van de steden van toen aan, dit betekent mooie witte voorgevels met grote ramen die licht binnen laten komen. De Presidiaal zal zich gedurende meer dan 60 jaar in de zalen van de stadhuis vestigen tot zijn verhuizing in 1776 naar het huidige gebouw.

Tijdens de 18de eeuw bloeien ambachten en zelfs een bepaalde industrie snel op: fabrieken van garen, aardewerkfabrieken en natuurlijk de kant, evenals een corporatie van zilvermeesters die getuigt van de aanwezigheid van een rijke klantenring. De religieuze congregaties ontwikkelen zich: Jezuïeten, Capucijnen, Zwarte Zusters en Grijze Zusters. Maar in 1761 maakt een koninklijk besluit een eind aan het Jezuïeten onderwijs waardoor de school sluit om plaatst te laten aan een onderwijs kantoor.

Op 30 maart 1789 is heel Frankrijk in grote oproer, klachten worden naar de koning verzonden en in Bailleul, in de kapel van de Jezuïeten, komen 600 kamerleden van Vlaanderen om hun vertegenwoordigers van het Staten-Generaal te kiezen. De klachten registers hernemen een eis van altijd in Vlaanderen: de vrijheid. Twee jaar later, zelfs als de koning nog heerst, wordt het leven in Frankrijk door parlementen beheerd en in districten en afdelingen georganiseerd. Bailleul bestaat daardoor uit drie gebieden: de stad, het « Ambacht » en het Sint Donat provostschap (militaire politie). De stad van Sint Jans Cappel is aan het « Ambacht » van Bailleul verbonden. Elk van deze grondgebieden heeft zijn eigen regels van justitie, van financiën en van Recht, en dus ook zijn eigen burgemeester. Na meerdere verzoeken lukt het de stad Bailleul, de grondgebieden van het Ambacht en het Sint Donat provostschap te herenigen, onder één burgemeester. Sint Jans Cappel (Saint Jean Cappel) wordt een echte stad.

Vanaf de 19de eeuw evolueert de levensstijl van de Bailleulois (inwoners van Bailleul) gestaag met de achtereenvolgende aankomsten van: het water van de Mont Noir (Zwarte Berg), met de oprichting van de publieke fontein in 1844, de spoorlijn in 1848, tijdens het wachten op het gas en de elektriciteit aan het begin van de 20de eeuw. Deze technische vooruitgangen gaan samen met de industriële revolutie. Maar Bailleul blijft een stad waar het platteland aanwezig is. Het aantal inwoners dat de grond bewerkt is hiervan het bewijs, en zelfs als de jonge dames al vroeg de vervaardiging van kant leren, is dit alleen om wat meer geld voor het huishouden te hebben. De komst van de trein in de stad zal de oprichting van vele fabrieken accentueren. De gezinnen Hié en daarna Bruneel en Verbaere vestigen zich en laten het weven thuis achteruitgaan. Een andere belangrijke industrie zal zich ontwikkelen in Bailleul: kassen van bloemen en fruit van de « Grapperies » van het Noorden. Deze groep van kassen zal de reputatie van de stad in zowel Frankrijk als in het buitenland maken. Maar het grootste deel van de activiteit blijft verbonden aan de textiel: in 1851, met meer dan 4 000 werknemers. De arbeidstijd per dag is 12 uur. Maar in 1900 vormen de wevers die thuis werken nog het merendeel van de banen in Bailleul en de industrialisatie stopt de armoede in de ongezonde hofjes van de Straat du Zud (Van het Zuiden straat) en de straat des Foulons niet. De grote staking van 1903, veroorzaakt door het dure leven, is daarvan het voorbeeld: de stakers zullen de kramen van de markt plunderen en het leger zal nodig zijn om de ongeregeldheden in bedwang te houden.

Deze 19de eeuw brengt ook de structuren van de 3de Republiek in zwang met de nadruk op het onderwijs en de onzijdigheid in religie. De verplichte publieke school verschijnt wat een breuk veroorzaakt met de Kerk. De broeders, die sinds meer dan 40 jaar, de opdracht van de stad, voor het onderwijs zorgden, openen privé scholen. De wetten tegen de kerk monden uit in de wet van 1905 over de scheiding van Kerk en Staat. De roerige inventarisatie van de goederen van de Kerk veroorzaakte in 1906 het overlijden van Géry Ghysel te Boeschèpe.

De Eerste Wereldoorlog ziet helaas de ruïnes van de stad. Na de kortstondige Duitse bezetting in oktober 1914 valt Bailleul onder Britse autoriteiten: men rijdt links, men jaagt met honden en vliegvelden worden gebouwd. De financiële situatie is prachtig, de militairen hebben het geld en geven het uit. Bovendien worden feesten voor hen georganiseerd en de bioscopen tonen films die zelfs kinderen kunnen begrijpen omdat het stomme films zijn ! Maar de stad ligt dicht bij het front, en zal langzaam veranderen in een groot ziekenhuis, omgeven met talloze begraafplaatsen. De rustige momenten van bijna 4 jaar eindigen en de stad zal heftige Duitse aanvallen ondergaan, aanvallen die geleidelijk Bailleul in de as leggen en die duizenden vluchtelingen op de wegen van Frankrijk werpen. Zodra de wapenstilstand ondertekend is komen de eerste inwoners de Bailleul terug. De stad is voor meer dan 98% vernietigd, de straten zijn bedekt met brokstukken en zijn onbegaanbaar. Men moet eerst opruimen. De staat stelt de vluchtelingen die terug komen houten barakkenkampen ter beschikking. Eén man, Natalis Dumez, zal de wederopbouw ter hand nemen vanaf een ballingschap, via een krant « l’Appel du Foyer » (de oproep van de haard). Deze wederopbouw organiseert zich volgens de ideeën van de architect Lodewijk-Maria Cordonnier: de straten worden uitgebreid en convergeren richting de Grote Markt, de belangrijkste gebouwen krijgen hun lokatie terug. De regionale architectuur wordt bevoorrecht en Bailleul herleeft met neo-vlaamse voorgevels. Het leven herneemt langzaamaan met industriële en commerciële activiteiten en ook de festiviteiten zoals het Carnaval in 1921. In 1932 zijn het stadhuis, de kerken en de scholen opgebouwd.

De jaren die volgen worden tot en met de Tweede Wereldoorlog een korte adempauze voor de inwoners van Bailleul. In mei 1940 verwoesten bombardementen 10% van de gebouwen van de zojuist herbouwde stad. Bailleul zal opnieuw lijden tot en met de Bevrijding in september 1944. De stad zal zich zijn gevangenen of naar Duitsland gedeporteerden zonen herinneren en zij die gevochten hebben in het verzet of gedood zijn in de strijd. Daarna volgen de « 30 glorieuze jaren», bron van de economische groei maar ook met een titelloze oorlog, dat een groot deel van de inwoners van Bailleul aan gene zijde van de Middellandse Zee beleefd hebben en waaraan de CHAB herinneringen heeft opgehaald door ontroerende getuigenissen in een “speciale editie”. Sinds het einde van de Tweede Oorlog werd Bailleul uitgerust met talrijke publieke of privé activiteiten. De traditionele gastvrije functie van Bailleul blijft bestaan. De publieke en privé scholen bieden aan de jongeren van de stad maar ook aan hen uit de omgeving een toegankelijk en vooral een uiteenlopend onderwijs van kwaliteit. De sportieve uitrustingen, waarvan het zwembad, liggen op het grondgebied van de stad verspreid. Zo kan ieder zijn favoriete sport beoefenen. Men kan de culturele ontspanningen (door de stad beheerd) zoals de bioscoop, de bibliotheek, de muziek, tekenen of kant scholen niet vergeten, maar ook niet het groot aantal gesubsidieerde verenigingen die het leven in Bailleul aangenaam maken. Sinds de laatste vijftig jaren is het leven van de inwoners van Bailleul veranderd. De komst van drinkwater in de huizen, de telefoon en de televisie betekenden een vermindering in aantrekkingskracht van de cafés. De realisatie van de verbindingsweg tussen Lille (Rijsel) en Dunkerque (Duinkerk) heeft het communicatie knooppunt tussen deze steden en Ieper niet verminderd. De opening van de grenzen heeft de zo aanwezige douane aan de rand van de stad ontmanteld en heeft zeker een effect gehad op de economische activiteit van Bailleul.

De opening naar Europa is een realiteit. Zij uit zich door de samenwerkingsverbanden met de steden Werne, Kyritz, Walcz, Hawick, Sas Van Gent en Izegem. Ten slotte, toendertijd gekwalificeerd als stad in het platteland, blijft Bailleul met haar 35 hectares van groene ruimten, haar geaffirmeerde aspect van Vlaamse stad en haar plaats in de bergenring van Vlaanderen, een plek waar het leven aangenaam is en waar men zich kan ontplooien.

0 réponses

Laisser un commentaire

Participez-vous à la discussion?
N'hésitez pas à contribuer!

Laisser un commentaire

Votre adresse e-mail ne sera pas publiée. Les champs obligatoires sont indiqués avec *